1.


De bomen bloeden, het licht bloeit mijn honderd levens op en ik ga er een beetje in roeren, het mos met parels tranen besproeien.

Mijn rug uitrekken op jouw rug of tegen basten, kalebassen denk ik dan.

Een beukennootje dat op mijn hoofd landt en mijn schedel opensplijt voor nieuwe soorten rust. Het hoedje van de eikel is mijn hoedje niet ik pluk er hoogstens een beetje aan of zoiets.

Het was jij die mij kuste en ook de regen en de pis en het gras en de webben, ik hoef je en niemand niet te hebben, gewoon liggen, als een kat.

Ik geef jou mijn warme melk en ik geef jou mijn koek ik zorg, dat liefde doorloopt. Je kan overal een gezin stichten, ik herenig mij met vele schouders en knieën en knuffel met wrijving, ik haak in hun schenen en zet ze schaakmat.

De lucht fluistert en ik hoor dat het nooit meer hetzelfde zal worden maar het nieuwe zal er zijn en goed ook, anders goed. Zes keer drie munten gooien zegt dat wij als een wilg op een berg traag aan het groeien zijn, ik sluit je over jaren weer in mij op al ben ik oud en volgroeid misschien zelfs getrouwd ik doe het, en dan mag er vrede zijn.

Ik was jou, niet mezelf, en jij waste mij zo lang met zo veel zeep zo lang tot ik water werd dat met een draaikolk door het putje verdween.

En die mannen dat heeft helemaal niets met niks te maken, ze dragen dierenpakken maar ik zie ze wel: de alchemisten, helden, oude wijzen en de nar. Alle groepjes zijn versplijtingen en vertakkingen van mij.

Goed en kwaad daar mag over gesproken worden door kinderen en gnomen, wij kunnen het niet langer aanwijzen wij zijn niet langer puur.

Mooie sjaal mooie vriend, zeg ik. Sigaretten roken bier drinken koek eten mooi wezen da’s geld verdiend, de eeuwige dienaar in de bediening, het eeuwige meisje en nooit ietsjes meer.

Zitten op schoten, dingen beloven en jongens beroven van hun keel en mond en wezenlijkheid, met roodgestifte lippen die kutmeid. Ze dragen messen maar ik kan niet langer bang zijn.

Jongens godverdomme verzin nog eens meer nieuwe namen ik moet er zo van lachen, het is bijzonder voel dat nou, sta eens stil, denk eens na, doe nou eens gezellig godverdegod godverdomme man, vaders van toekomstige zonen.

De straten zijn vol als ik leeg ben, afin ik heb mijn antwoorden gekregen.

Zo, nu hoef ik niet meer te schreeuwen.



2.


Vlieland is blote voeten, eelt met scheuren, zeepokken. Krabben op de vlucht, stinkend vlees in de scharen. Mosselen in de modder, oesters die je aangapen. De zee wil je meesleuren, ze geeft niets om jou. Wollen truien en nachtzweet op koude botten. Elke stap herhaalt het weten dat je op een eiland bent, je kunt het ruiken. De wind fluistert in schreeuwtoon. Het zeegeluid als statisch ruis dat je tot je gedachten dwingt. Dood gevogelte aan je voeten, een Jan van Gent zonder ogen. Alles is zo rauw en echt dat je emoties dat ook zijn. De natuur is woest en daarom dacht ik aan hem, aan hem, aan hem. Stijve tepels geslagen door zwepen koud zout water. Vergeten dat je een zichtbaar lichaam hebt. Spiegels niets meer dan dode kwallen in het zand. Een open wond is ook een eiland. Een mens is dat niet, ook zij niet. Een bezweet briefje van 10 in mijn hand gedrukt door een kind, een jongen, die sigaretten wil en me lief vindt. Ik stuur je een bericht, het vliegt mijn zee over en je antwoord dobbert op jouw zee terug. Je zegt: “op reis neem je jezelf altijd mee. Je blijft geconfronteerd worden met dezelfde personen en patronen.” Het klopt want kijk wie er ook hier in mijn hoofd huist. Garnalen sterven in kokend water, sternen sterven in de wolken, wij sterven in elkaars herinnering. Je bent mijn illusie, mijn fata morgana. De boot brengt mij terug naar het vaste land. Ik begraaf een ader onder het zeekraal. Het wad verschijnt en verdwijnt. Schepen dragen mensen die de vastigheid niet willen omarmen. Sommige mensen zijn eilanden in mij. Ze sedimenteren langzaam weg, totdat ik ze tegen kom als schelpen op het strand, met gaatjes om kettingen van te rijgen.




3.


De nacht zou mij soms om vergiffenis mogen smeken, een ode aan mij mogen geven. Ik trotseer haar, kijk haar aan met brandende ogen, het is ik tegen haar vermogen mij te verdoven en ik weet dat dat ook mij is. Een woest nuchter beest dat een dronken savanne wil verslinden.

Nacht keert dag binnenstebuiten, en zintuigen en organen en letters van woorden die gesproken worden. Ik voel me God tussen mensen die van God los zijn, het nachtcomplex, mijn probleem.

De nacht, ook ik ben haar slachtoffer, ook ik ben niet wakker, ook ik krijg hypocrisie door mijn strot geduwd. Zij is sluw, niet schuw om ruw te zijn, je knieen in het asfalt gedrukt. De nacht slaat de spiegel in de wc kapot en zet hem voor je neus en de reflectie ben jij niet denk je, wil je, jammer joh.

De nacht heeft ons bij de keel vast, voert je dronken met dezelfde hand die je haar beet heeft wanneer je over je nek gaat. Duwt je van je fiets en plukt de scherven uit je palmen.

Kutnacht, kutnacht fucking kutnacht ik wil je telkens weer opnieuw ervaren, ik wil je niet loslaten. Pak me, neuk me, snuif me, zuip me. Pak mijn hand en dans me, jank me en droog me, bedrieg me en troost me.

Iedereen wil van je uitgemolken borsten bier drinken, iedereen wil de ontastbare moederliefde ervaren die je niet te geven hebt, iedereen wil lege omhulsels vullen en ik ben het zat, ik ben het zat, de illusies en het escapsime maar oke wie is stad?

De nacht, kansloze conversaties verstoord door volle ponypaks, een vriend die blijkbaar gewoon kennis was, seks dat geen seks te noemen valt, dat niet gehoeven had maar iedereen voelt zich alleen vannacht.

De nacht schreeuwt dat niemand speciaal is, laten we proberen ons allemaal gelukkig te voelen. Nacht, hoeveel leuke nachten heb jij al gehad? Durf je ze te tellen? Durven we onszelf de vraag te stellen wanneer onze ingenomen illusies ons systeem verlaten hebben?

De nacht wakkert je angst om dingen te missen aan. Je bent haar bitch en je wil het. Ik kan uren doorgaan, je merkt het, ook ik laat niet los.

 

Totdat vriendinnen vrolijk kirren dat ze willen logeren en samen in wolken van bedden liggen, in tenten, op stranden, in armen van jongens die wel echt van je willen houden, op stretchers, onder sterrenhemels in het gras.

Ik dank de nacht voor het wakker worden, naar huis fietsen in zonsopgangen, de mensen op banken en de smeulende asbakken  weer achter je laten, ze wachten je toch wel eeuwig op, hey tot de volgende keer.

Afscheid van nachten doet geen zeer want het uitstellen stopt eindelijk weer en er is een moment van rust in oog van de storm.

Na de nacht komt koffie met ontbijt, spijt dat verdwijnt wanneer de zin in volgende keer wederkeert. Misschien is het dan wel wat je zou willen en misschien is het dan wel echt liefde echt geluk echt feestje echt kwetsbare oneindigheid echt mooi echt leuk echt fijn en en dat is juist het o zo fucking prachtige aan vrijwillig slaaf en slachtoffer van de nacht te zijn.


Geschreven voor Stedelijk Museum Breda in samenwerking met Pier15 voor de zine geinspireerd op werk van Pieter Laurens Mol, zie "Publicaties"



4.


I need to stop pitying the living and the dead. Remember playing a million rounds of Mario Kart in my fathers bed, a nearly dying dog by our feet? It’s been two years since the last time I smoked weed, the day I quit I killed you telepathically. I left my favorite city for a new round of the good old town where I was smothered. A deer in the headlights amongst people I call ghosts. I came back to what I left behind with a new state of mind. I left you. I left you. I’m not sorry. God gave me a second chance. I own three woolen woven pieces gifted to me by three of my new girlfriends and I wear them like hugs, like arms. I’m singing a song as if I am standing in my moms bedroom, crying mama I just want to sing for you. I don’t want to prove myself, I am good, I am human. Some villages smell and reek of murder. Sometimes the sky breaks through small matrixes. Sometimes a carride shifts you to the edge of this world and another one. I can shift things too with my mind. I lay fingers on mouths and wounds and eyelids. I kiss foreheads of sleeping boys as I leave and I tiptoe through their teenage bedrooms. Being in their parents kitchen, everyone’s passed out and I clean the sink and touch the plants. Twice in my life I passed out and that’s when I knew what euphoria feels like. My wrists are very small. I want to write all my memories down, vividly. Nice to meet you, I am twenty three and I now understand things about trust and boundaries. I don’t want to give you a fucking handjob so I’m not going to, but baby would you like some tea? The girls are my muses. Sticking my finger into the candlewax. Drinking red berry gin. Curling a 40 year old around my little finger. Czech tobacco and coffee on the roof. Gas station store slumber. A boy on my bike. A hand in my lap. Forgot to text my grandma back. Pumping up raw milk on the farm. Not even a kiss goodbye. Sitting in shower mold. Girls. Girls. I could scream my love for you. Life can be found in a pink sky, a church bell, a camp fire, two people under a single blanket. Vulnerability is my bestie. Motherfucker I don’t even miss you. Three oysters and a glass of port. The smell of a period, free beers, lipstick, MDMA, spilling my secrets at the skate park. My eye contact city lover, your beautiful eyebrows, tall boy, oh nameless dog, wild horse, holy shit!



5


Zomers in de volkstuin, toen er geen douche was en de gootsteen dus het bad was. Mijn lievelingsbeker in de vorm van een chocolade-ijsje aan mijn nichtje moeten afstaan, niet snappend waarom er maar één iemand klein mag zijn.

’s Nachts naar kikkers zoeken met zware zaklampen en slapen onder een klamboe op een stretchbed. Met lege viltstiften zonder doppen in Kabouter Plop boekjes krassen en spareribs bestellen bij De Beren, harde warme stukken vet en honingsaus. Op blote voeten huilend door het grind rennen naar de ijswagen die te snel weg kon rijden. Altijd cornetto, calippo of een schatkist, ik was het kind dat wel begreep dat je niet om een magnum moest vragen.

Niet mogen weten waarom we met sommige buren ruzie hadden, te jong horen over de Schiedammerparkmoord en verkrachtingen, kinderlokkers en wat een pedo is. Daardoor moet ik aan de dood denken als ik vlierbloesemstruiken zie, ook door het buurjongetje dat ooit door een man een hut in getrokken werd waar messen lagen, hij moest zich uitkleden maar ontsnapte net op tijd. De Turkse winkel onder onze flat waar ik soms een suikerdonut met chemisch roze glazuur mocht kopen.

Ik ging ooit bij een meisje spelen waar de mieren in haar hele huis rondkropen, overal, echt overal. Ook over mij heen. Ik denk dat ze Samantha heette maar ik weet het niet meer.

Het pleintje bij het buurthuis waar heroinespuiten in de zandbak lagen, het bruggetje tegenover mijn slaapkamer bij oma thuis waar de hangjongeren blikjes in de vijver gooiden. Als iedereen sliep klom ik op de hoge vensterbank en kon ik over de halve buurt heen kijken maar het liefst naar de sterren en de verlichte klok op de kerktoren.

Springtouwen met het ceintuur van opa’s badjas. Ontbijten met verrassingsbrood, dat was op elk stukje een ander soort beleg, en een keer per week een broodje ei als avondeten. De macaroni met ketchup en strooikaas uit een kartonnen doosje met een tekening van een Zwitsers meisje erop. Een sleuten aan een touwtje door de bus.

De kinderboerderij van Jan waar twee lama’s gestenigd waren door jongens van zestien, de bank bij de basisschool die in brand stond met Oudjaar.

Urenlang kan ik doorgaan. Iemand zei laatst dat ik niet echt Schiedammer ben omdat ik er na mijn geboorte maar zeven jaar gewoond heb, maar ik kan daar niet inkomen, meer dan losse herinneringen nog is die stad een grote olievlek gevormd door alle zes mijn zintuigen – ja, zes, want geesten kruipen er genoeg van rond in de straten van die getraumatiseerde baarmoeder van een gemeente.

Ik ben geboren in een zwerende open wond, toch trots waar ik vandaan kom. Ik kan overal altijd een thuis maken, acclimatiseren en wennen, omdat ik hel en paradijs heb mogen leren kennen.




6.


Vriendinnen

 

Niets zo gelukzalig als met nieuwe meisjes praten. Ik geef je mijn naam met een hand en neem je ringen en je nagels in me op, zeldzame zoetwaterparels. Ik stel me voor: vanavond zijn we allemaal vriendin. Achter roze glitteroogschaduw en bitterlemons, brede glimlachjes en kanten rafelsokjes huist de onderdrukte stem van gedoemde vriendschap: haat elkaar, ze mag je niet. Ben klaar met dat, ik wil hoi naar je roepen wanneer ik je zie. Omdat ik dronken ben kan ik drie keer schaamteloos zeggen dat ik je zo cool en aardig vind, we moeten echt een keertje koffie drinken. Ken je 10 minuten en wil je nu al niet verliezen omdat wij meisjes te vaak vergeten dat we samen echt het sterkste staan, fuck je stereotypes, je hoeft het helemaal niet alleen te doen. Er is geen vijf seconden regel op het uiten van iemand aardig vinden en het maken van vriendinnen, ik ben jullie dankbaar voor de oorbellen, menthol camel sigaretten, plakzooi van sambuca op afgetrapte gympen. Alle jurkjes en rokjes en topjes. Op de peuterschool vond je dezelfde pop leuk en dan zei je wil je bij me spelen en dan wist je dat het goed zat. Laat hier de vrouwenwc de nieuwe zandbak zijn, ik ga plassen moet jij ook schat? Ga je mee? In mijn utopie komen we elkaar allemaal her-en-der tegen en zijn we niet meer verlegen voor die knuffel en hoegaatie en moeten echt een keertje afspreken. Vanavond zijn we allemaal vriendin, zus, bestie, schat, meid. Heel de avond vriendinnen voor altijd.

 

Logeren

 

Een jongen mee naar huis, een jongen mee in bed, om de volgende ochtend thee voor te zetten, naar de bakker op de hoek te lopen. Mijn kamer kwetsbaar voor te openen alsof ik mijn benen spreid. Om de rug van te aaien, het haar van te kriebelen, de schouders masseren, moedervlekken traceren. Van wie ik lang het gezicht kan inspecteren bij kaarslicht, mee verstrengeld in kan slapen. En heus ook wel seks maar vooral het logeren, vooral zoenen, likken, lachen, zweten, draaien, het zo onhandig even niet meer weten. Woelen en zwemmen in kussenslopen en dekbedovertrekken. Hij mag alles in mijn kamer aanraken, openstrekken, beter van dichtbij bekijken. Voel je maar thuis. Laat mijn paleis je one-night-standplaats zijn, je lang verlangde boezem, baarmoeder. Loos het zaad en loos de tranen. Uitgebroed het nest verlaten. Doei doei, tot nooit of tot later.



Share by: